27
wasschen, onder de wasch, onder het kousen -stoppen. Ze dacht er 's nachts aan, als ze in haar bedsteedje lag en eigenlijk al lang slapen moest*
Niet, dat ze bang was om arm te zijn! Maar ze voelde, eerst vaag, en toen telkens duidelijker, dat het iets met haar te maken had. Dat het... dat het eigenlijk toch geen gezicht was, zoo'n rustig leventje, en niets verdienen, en al bijna vijftien jaar, — en vader, die bevroren aardappelen had, en de turf niet zoo goed meer kwijt kon...
Vader zei haar niets er van, hoor, en tante ook niet. Ze had eigenlijk nog liever gehad, dat ze er wel wat van zeiden, dan wist ze tenminste wat ze wel en wat ze niet moest doen. Uit jezelf zeggen: „Ziezoo, ik stap op een betrekking af,” terwijl je het in je hart heelemaal niet wou, — dat was veel en veel moeilijker dan als ze tegen je zeiden: „Hoor eens, je moest maar eens uitzien naar een betrekking,” en dan te zeggen: „Goed, vader, — goed, tante.”
Toen ze dagen, weken lang heen en weer gedacht had, en er al aan begon te wennen, dat ze misschien heelemaal verkeerd dacht over in-be-trekking-zijn, en dat het misschien niet eens zoo erg was, — toen vroeg ze op een morgen om half twaalf aan tante, of ze even een boodschap kon gaan.
„Waarheen?” vroeg tante.