HOOFDSTUK II
Toen de dooi begon, was nog net eventjes de laatste partij aardappelen bevroren. Dat was een leelijke tegenvaller, want met de turven liep het nu ook op z’n endje, nu er zoo veel niet meer gestookt werd.
Niet dat ze *t nu opeens arm hadden, 't Was zoo'n lange, goeie tijd geweest! Maar je merkte het in kleine dingen: Bart had z'n zooveelste paar klompen door, van al het baantje-glijden van den laatsten tijd. Een maand geleden hoefde Bart maar mee te deelen: „Tante, de klompen zijn weer door,” en dan haalde tante het geldzakje voor den dag, en Bart werd er alleen op uit gestuurd om een paar nieuwe.
Nu, ouder gewoonte: „Tante, m'n klompen!” En tante, met een zuinig gezicht:
„Alweer?”
„Ja,” verklaarde Bart, „ze zijn zóó op, hè?” En vader, onverwacht er tusschen:
„Dan moest je maar eens zorgen, dat ze niet zóó op zijn.”