zoo dik! — en schoof de onderste la open.
„Hier/' zei ze prompt, en gooide een opgerold knoedeltje van iets heel diks en zwarts en wolligs precies in Jantje's schoot.
Jantje ontrolde het knoedeltje met een genoegen, waaraan je kon zien, dat ze het zelf gebreid had. Ze streek over de uitgerolde sokjes, en zei: „Deze zullen nu ook veel warmer zijn/'
„En 'savonds minder te stoppen voor je!” „Ja, fijn!”
Het tweede kopje was leeg. Jammer. Nu moest ze opstaan met 'r luie beenen, en aan den gang. Aardappels gaan schillen. De waschaker met het laatste sop liet ze maar staan in het keukentje, die kon tante straks zoo fijn gebruiken om de vloer op te dweilen, juist als het nog warm was.
Ze deed een portie aardappels in een mandje, en vulde een pan met water uit een emmer. Sjonge, de voorraad water was ook niet groot meer!
,/t Water is haast op, tante,” riep ze naar de kamer, waar tante nog wat redderde.
„Straks maar nieuw halen bij Boelma.”
Kijk, dat was nu weer één van de karweitjes, die ze zoo graag deed. Ze kwam er door op straat, en dat was weer een prachtige afwisseling met het gewone gangetje in het schip. Het heele diep moest ze langs, en de brug over, en dan tot vlak bij de