de groenen gevloekt en geschreeuwd en met hun geweer op de open raampjes gemikt. Toen zijn de raampjes gauw dichtgegooid en gelukkig is de trein doorgereden, vóór de groenen geschoten hebben. Hij is wel erg geschrokken van die geweren, maar de kleintjes hebben het gelukkig niet gezien.
Nu zijn ze uit de trein gestapt. Het is bijna donker en een beetje kil. Hij kan niet zien waar ze lopen, laat zich maar meeschuiven met die lange rij van mensen. Eigenlijk slaapt hij.
Vóór hem zijn ruggen van mensen en achter hem zijn voortschuifelende schoenen, die tegen hem op zullen lopen, als hij niet meer met vader naar voren schuift. Buiten de rij staat de wieg met baby er in; moeder zit op het voeteneind en de kleintjes leunen tegen haar aan. Er is wel plaats voor moeder op het voeteneind, want baby’s beentjes reiken niet zo ver. Telkens als de rij een eind opschiet, doordat er vooraan een troepje mensen is binnengelaten in het houten huisje, waar alles wordt opgeschreven, gaan vader en hij uit de rij en tillen samen de wieg een eind naar voren. Dan kan moeder weer gaan zitten en de kleintjes kunnen weer leunen. En hijzelf kan weer aan vaders hand gaan staan en verder slapen.
Het is helemaal donker geworden en het is gaan motregenen. Door de vele kleren heen voelt hij toch de kou van de nacht. Moeder heeft een dikke wollen doek over baby’s gezichtje gelegd, maar een klein gaatje moet er open blijven, anders wordt het te benauwd. Af en toe huilt baby wat; de kleintjes huilen niet: die zijn er te slaperig voor. Maar er zijn andere kinderen in de rij, die wel huilen en dan krijgen ze nog een standje ook van hun vader of moeder of van de mensen die er om heen staan en die geen gehuil kunnen velen.
Net of die kleine kinderen kunnen helpen, dat ze moeten huilen!
Het lijkt hem midden in de nacht, als ze ergens binnen worden gedrongen. Er zijn mensen met sterren, die vader alles vragen en die alles opschrijven. Ze zijn gelukkig wel vriendelijk. Hij is toch maar blij, dat het sterremensen zijn en geen groenen. Hij is niet bang voor de groenen, maar ze schreeuwen altijd zo.
Och, en dan staan ze weer buiten, en ze worden in ’t donker ergens anders heen gebracht, en ze wachten weer in de rij, en
101