vrouw haar naar de uitgang. En daar, bij het doorsijpelend daglicht, wordt ze opeens de prille en zwakke kraamvrouw, die ze eigenlijk nog is. Ze legt haar hoofd tegen de schouder van de ander en huilt.
„God zegen u,” snikt ze, „en uw werk.”
„Niet huilen,” zegt de oudere vrouw, dwaas en onbeholpen. „Je kind mag geen tranen drinken.”
Buiten, in de leeggejaagde straat, die blakert in het zonlicht, voelt ze de melk toestromen naar haar borsten. Ze holt naar huis, voortgejaagd door wat ze in het sterrehuis heeft achtergelaten, - voortgetrokken door wat dorstend op haar wacht.
Operatie
Ze waren nog geen twee uur in de schouwburg, de jongen met zijn vader en moeder, toen de vrouw pijn kreeg. Ze heeft het eerst willen verbijten, vooral voor haar beide mannen, de kleine en de grote; ze kunnen niet verdragen dat ze ziek is. Maar toen het niet meer ging, heeft ze het gezegd en ze hebben haar verschrikt de vele trappen op gevoerd naar de ziekenzaal. Er stond toen een lange rij zieken buiten de deur te wachten, tot de dokter hen kon helpen, maar toen haar pijn te erg werd, hebben ze haar eerder naar binnen gehaald.
Nu wachten ze, de vader en de jongen, achter de rij zieken voor de deur. Ze durven niet met elkaar te spreken. De vader wil zo’n kind van elf jaar niet laten delen in zijn angst en neuriet maar een beetje voor zich heen; de jongen gelooft, dat vader niet half weet hoe ziek ze is en laat vader maar liever in de waan, dat het straks over is en dat je er zolang wel bij kunt neuriën. Moeder is nog nooit ziek geweest in zijn herinnering en dat maakt het veel erger.
Geen van beiden weet meer, waarvoor ze hier in de schouwburg zijn. Het vertrek van huis, zo grondig voorbereid met kleren en voorraad, is lang vergeten. De reis naar de verte, die vaag is en onbekend, wijkt naar een versluierde toekomst. Werkelijkheid is de moeder, die pijn heeft en daar achter die deur verborgen is.
87