Maar toen het dag werd, is vader bij hen gekomen om aan moeder te laten zien, hoe dik zijn éne been was geworden. Het is al wel een week dik geweest, maar er kon nog een schoen overheen van een buurman, die grote voeten heeft. Nu is hij naar ze toe gestrompeld zonder schoen, want de schoen heeft hij uit moeten trekken, zó dik is de voet.
„Je hebt koorts,” heeft moeder tegen vader gezegd. Moeder voelt het altijd dadelijk, of je ziek bent. „Ga mee.”
Toen heeft moeder tegen het grootste zusje gezegd, dat ze lief op de matras moesten blijven en dat zij op het kleine zusje moest passen. Ze heeft ja geknikt en altijd als ze ja geknikt heeft, onthoudt ze het en doet ze het.
Nu ligt vader op de ziekenzaal met zijn voet op zijn rugzak en met natte lappen eromheen. Moeder kan wel bij hem weg, want de zusters passen er wel op, dat er niets met zijn voet gebeurt, maar moeder moet telkens bij andere meneren zijn om te vragen, of vader niet naar het ziekenhuis kan en zij drietjes niet naar huis.
Als moeder er niet is, kijken de andere moeders wel, hoe het met de twee zusjes gaat. Ze geven ze ook te eten en ze slikken het braaf door, al zouden ze veel liever wachten met eten, tot moeder terug is. Maar slapen willen ze niet; ze zitten rechtop, naast elkaar op de matras en kijken naar de ingang om te zien of moeder nog niet komt.
Soms is moeder er een kort ogenblik; dan hürkt ze naast de zusjes neer en eet wat, omdat de andere moeders boos op haar zijn als ze niet eet, en ze veegt de snoetjes van de zusjes af met het natte waslapje, dat ze in een zakje mee heeft genomen, en ze laat ze even een plasje doen, - ze heeft alles meegenomen wat nodig was, - en dan is ze weer weg. Maar die korte ogenblikken zijn juist niet die, waarop de akelige dingen gebeuren, die de zusjes bang maken. Het zijn juist niet de ogenblikken, waarop er nare soldaten met groene pakjes bij de moeders en de kinderen komen en met zulke harde stemmen dingen schreeuwen, waar ze niets van verstaan. Het zijn net zulke soldaten als die ze in dit huis naar binnen hebben gelaten; moeder heeft toen gezegd, dat ze niets deden,en dat zal wel zo zijn, maar het zou toch leuker zijn geweest, als moeder toevallig bij ze was toen de soldaten bij ze kwamen.
81