Het raam van die gang was open, omdat het zo benauwd was in de schouwburg en omdat over een uurtje, tegen donker, toch alles stijf dicht moet voor de verduistering. Er stonden maar een paar mensen dicht bij het raam, - zij gelukkig niet.
Toen zag ze hem tussen de mensen. Het was net of hij blind was geworden en niets meer kon zien, of dat hij sliep en toch kon lopen. Ze weet nu heel zeker, dat ze dat eerst gezien heeft, vóór het gebeurde; ze heeft het niet later gedacht. En toen gebeurde het zó gauw, dat ze de mensen diep beneden op straat hoorde gillen, vóór ze zelf een schreeuw gaf. Hij duwde de mensen op zij, die voor het raam stonden, heel sterk, alsof hij opeens geen oude man meer was, - en toen zag ze hem niet meer. Toen hoorde ze op straat gegil van veel mensen, en ze gaf zelf een schreeuw, en de anderen in de gang ook, - die drongen voor het raam en wilden er uit kijken, maar één grote, rustige man duwde ze op zij en maakte het raam dicht, - en toen kwamen er een paar groenen naar boven gestormd en die schreeuwden tegen de mensen, dat er niemand bij het raam mocht komen en wat of ze daar wel uitvoerden en dat er geen enkel raam meer in de schouwburg open mocht, nooit meer.
En toen werd ze zo misselijk en zo duizelig, maar ze mocht niet misselijk zijn, - hier niet, en bij vader en moeder zeker niet, want die kon ze het nooit vertellen. Die kan ze het nooit vertellen, - nooit. Ze zullen misschien van anderen horen, dat het gebeurd is en dan zullen ze het zeker niet aan haar broer vertellen, omdat het te akelig is voor kinderen. Hoe kan ze hun dan zeggen, dat ze het gezien heeft! Hoe kan ze het ooit aan iemand in de wereld zeggen?
Moeder vindt, dat ze moet proberen, zittend te slapen, want ze ziet zo wit. Ze is natuurlijk wit van de misselijkheid. Maar hoe kan ze nu slapen? Ze ziet aldoor het gezicht van de oude man vóór zich, zo blind, zo slapend. Ze had opa tegen hem moeten zeggen, iedere keer dat hij langs haar kwam. Als je een meisje hebt, dat opa tegen je zegt, kun je dat heel erge niet doen. Het is een beetje haar schuld. Hij is nu dood en hij is er blij om. Maar dat hij er blij om is ... o, hoe kan ze het uithouden, als ze het niemand mag vertellen . . .
Dan zegt ze tegen broer:
79