een kleurtje en ze spreekt vlugger dan ze van plan is geweest als hij haar in het Duits vraagt, waarmee hij haar van dienst kan zijn. Ze haalt de papieren wat onhandig voor de dag; «en pakje vanillesuiker, dat ze net gekocht had toen ze werd opgepakt, komt mee te voorschijn. Hij pakte het haar glimlachend af en vraagt wat dat is.
„O, niets,” zegt ze, „vanillesuiker. Ik had het net gekocht.”
„Kom even met me mee,” zegt hij, nog glimlachend. „Ik moet dat pakje onderzoeken.”
Ze begrijpt er niets van. De papieren zijn het, die ze wou laten zien, - en hij wil het pakje vanillesuiker onderzoeken! Waar brengt hij haar heen?
Hij gaat haar voor, de trap af, naar een uitgang. Als ze hem door de deur gevolgd heeft, zijn ze in een donkere ruimte, die tussen deze en de buitendeur ligt en waar alleen een klein blauw lampje brandt. Hij stopt het pakje vanillesuiker in de tas, die ze nog open in haar hand houdt.
„Zó goed?” vraagt hij.
„Ik wou vrij zijn,” zegt ze met dichte keel.
Hij neemt een gedrukt papiertje uit zijn zak en ondertekent dat onder de blauwe lamp.
„Wou je dat hebben?” vraagt hij fluisterend. „Ze zullen je niet meer aanhouden, als je dit laat zien.”
Ze steekt haar hand er naar uit, begerig. Maar hij stopt het weer bij zich en grijpt haar plotseling beet.
„Eerst een kus,” zegt hij heet in haar oor.
Hij kust haar, zo verschrikkelijk als nog nooit een jongen haar gekust heeft. Ze denkt in dat korte ogenblik aan alle jongens, -vier, vijf, - die haar wel eens hebben gekust. Dit, - dit is verschrikkelijk . . .
Dan, opeens laat hij haar los. Hij opent de buitendeur en het daglicht komt verblindend naar binnen. Hij haalt het papier weer voor de dag en stopt het in haar tas.
„Dit is de vrijheid,” zegt hij. „Die is wel een kus waard, niet?”
Hij verdwijnt door de binnendeur en zij staat buiten, duizelig.
Ze weet niet dadelijk, wat ze doen moet. Naar huis gaan? Ieder, die haar weer aan wil houden, het papier laten zien? En dan verder?
65