mers, dat alles vol mensen is en vol gerucht en klacht. De klacht van de kinderen, - de klacht van de mensen, die ziek zijn of worden en hun jammer moeten uitschreeuwen, - het gerucht van de deinende, voortschuivende massa op en af de trappen, - het roepen van die bij elkaar horen en elkaar niet kunnen bereiken, - boven alles uit de stem van de omroeper, galmend vergroot door de luidspreker, - géén plekje van rust, omdat er beweging is en geluid overal, - géén plekje om uit te jammeren of om maar stilletjes te sterven, - en toch kan vader lange ogenblikken vergeten, dat dit de hel is, door zijn jongetje met de mondharmonika.
Een vrouw, die zelf nog niet weggestuurd hoeft te worden, gaat tussen de mensen en kinderen door en probeert te helpen. Hoe kun je helpen, als je een verdoemde bent in de hel? Dan moet je eerst verlost worden. Hoe kun je nu verlost worden, als het leed van duizenden op je schouders ligt en je zelf niet mee mag gaan naar de onbekende ondergang? Dat kan toch alleen door iemand, die een stukje hemel bij zich draagt?
Dan ziet ze de kleine sterrejongen met de mondharmonika. In zijn stralende ogen ziet ze, dat hij de macht heeft, verdoemden te verlossen. Ze wil, ze wil verlost worden, anders kan ze deze duizenden niet helpen. Ze bedelt hem om een liedje. Hij kijkt wat benauwd naar al die mensen om hem heen en vraagt om een stil hoekje. Dat is er immers niet! Maar in de tochtige brandgang, waar rugzakken en zware bagage worden versleept, waar geroepen wordt en gedraafd, is het schemerig-donker; daar zie je geen gezichten en de stemmen kun je vergeten. De luidspreker dringt daar maar vaag door en het kindergeschrei zwijgt. Dan speelt hij voor de vrouw. Zijn ogen kijken op van boven de mondharmonika, recht in de hare. Hij houdt haar vast met zijn ogen. Hij houdt haar terug van verzinken en verdoemenis. Zijn schoolliedjes, zacht en voorzichtig gespeeld, beheersen de brandgang met zijn duisternis en geraas. De echo van een echo-liedje weet hij nog zachter te doen weerkaatsen dan zijn toch al kleine, schuchtere geluid. Hij overwint al wat slecht en ruw en gewelddadig is in de wereld met de zuiverheid van zijn wijsje. Hij droomt van een zacht-glijdend bootje. Hij wordt tegen de stenen muur geduwd door een langsgesjouwde rugzak, maar zijn bootje glijdt verder.
59