kleertjes, - bovenop liggen dekens, - en onder de deken en aan ’t éne eind van de dekens beweegt iets. O, het is maar klein, - niet de moeite waard. Het geluidje, dat uit de mand komt, is ook niet de moeite waard, zeker niet tegen het geraas en geroep binnen en de afweerdonder buiten.
„Ik wist het niet,,, zei de helper dwaas. „Ik kon dat toch niet weten!”
„Nee,” zegt de vrouw, die de moeder is.
„Maar ze zijn net geboren,” zegt de man, die zich over de wasmand heen buigt. „Dan hoeven ze toch niet!”
„Ze zijn te vroeg geboren,” zegt de moeder. „Dat geldt niet. Ze zijn vier maanden.”
„Maar ...” zegt de man, ontdaan, dom, „maar waarom ...” Dan roept de moeder, en het klinkt boven alle geraas uit: „Omdat hun vader ze nooit heeft gezien, - daarom, - en omdat ze zoveel kwaad hebben gedaan, - daarom!”
Mondharmonika
Hij weet niet, dat dit sterrehuis de hel is. Hoe zou hij het ook weten? Hij heeft immers zijn mondharmonika bij zich, en zolang hij die heeft, is overal de hemel.
Hij is met vader samen, - twee kameraden, die vrijwillig moeder achterna gaan. Een paar dagen geleden is ze met een razzia opgepakt en weggestuurd. Wat moeten ze nu nog hier, zonder haar? Misschien kunnen ze haat inhalen en dan samen nog verder weggestuurd worden. Ze hebben samen hun rugzakken gepakt, vader en hij, met alles wat ze het meest nodig vinden, en zijn toen welgemoed naar het sterrehuis gestapt. Hij heeft zijn mondharmonika in zijn rugzak gestopt, want hoe kan hij nu moeder achterna gaan en verder gestuurd worden, naar Polen, of wie weet waarheen, zonder mondharmonika?
Vader weet wèl, dat dit de hel is; alle grote mensen weten het. Maar vader kan het lange ogenblikken vergeten, omdat hij zijn jongetje bij zich heeft, zijn jongetje met de mondharmonika. Hij kan vergeten, dat de zaal, de balkons, de feestelijk-rode of schamele houten klapstoeltjes, de trappen, de gangen, de koffieka
58