Vader heeft een zachte lach als hij het antwoord geeft:
„Niet erg, jongen, - helemaal niet erg.”
Overdracht
De jonge moeder heeft gewacht tot het buiten donker is; dat was de afspraak, want in het daglicht mag je zulke dingen niet doen.
Ze heeft het dansende kleine meisje dik aangekleed; het is nog nooit in het donker buiten geweest, en bovendien hoeft er minder in het koffertje, als het kind veel kleren aan heeft.
„We gaan naar de poppenkast, hè?” juicht het hoge stemmetje, telkens weer.
Hoe komt het kind toch aan het woord poppenkast? Zij heeft het haar niet gezegd, - zij heeft niet willen liegen. Misschien omdat het een feest is, ’s avonds op straat te gaan en omdat een poppenkast feestelijk klinkt . . .
„Klaar,” zegt ze. „Nu vader dag zeggen en een kusje geven, omdat we uitgaan. ’
Als het kind op de tenen staat bij vader en de lippen spitst voor een kusje, kijkt de man hulpeloos op naar de jonge vrouw, die met een strakke glimlach naar hem knikt. Haar glimlach zegt: „Geen afscheid nemen. We hebben immers afgesproken, dat ze feestelijk van ons weg moet gaan?”
„Dag meidie,” zegt hij. „Veel plezier.”
„We gaan naar de poppenkast! ” is het laatste, dat hij van haar hoort.
Onderweg, in de verduisterde straten, tatert zonder ophouden het kinderstemmetje.
„Waarom is het zo donker op straat?”
„Omdat de maan nog slaapt.”
„Maar bij de poppenkast is het licht, hé?”
„O ja.”
Onder de antwoorden door broeden haar gedachten:
„Ze is blond en ze is een meisje. Anders had het niet gekund. Ik moet blij zijn, dat ze blond is en een meisje. Ik moet blij zijn, dat ze van me weggaat.”
46