weggestuurd en weten, dat dit over hen komt, - over iedere andere Jood? Ze wil niet meer, - ze wil dit niet meer ...
De vierde dag gilt ze het uit, dat ze dit niet meer wil. Ze wil weg, - doorgestuurd worden, - ze wil niet meer dat geknoei en gedraai. . .
De mensen om haar heen kijken dof toe, zelf versuft door de lange dagen en nachten. Moeder slaat de armen om haar heen.
„Stil maar, - stil, - laat maar aan vader over. Vader krijgt ons er wel weer uit.”
„Maar ik wil er niet uit! Ik wil niet terug! Ik wil naar Polen.”
Ze denken, dat ze overspannen is en brengen haar alle trappen op, naar het ziekenzaaltje. Ze laat ze maar gaan, als ze haar op een matras leggen, waar net een ander van is opgestaan. Met haar dikgehuilde ogen kijkt ze angstig naar de man, die naast haar ligt en die in een astma-aanval om lucht worstelt. Achter zich hoort ze braken, verschrikkelijk, verstikkend braken. Overal is gekreun, gejammer. O, hier zal ze zeker tot zichzelf komen, omdat ze zo overspannen is . ..
Toch valt ze in slaap; sinds ze, vier nachten geleden, uit haar bed is gehaald, heeft ze niet languit gelegen; ze hebben stalles gezeten op de pluchen schouwburgklapstoeltjes. Ze slaapt zonder dromen en wordt wakker in kunstlicht. De wanhoopsgeluiden om haar heen herkent ze niet dadelijk, maar als ze ze herkent, veert ze driftig op van haar matras en zegt tegen de zuster, dat ze uitgerust is. Ze kan nu wel weer naar haar moeder gaan.
Moeder slaapt; haar hoofd hangt voorover op haar borst en haar handen, die de tas met de belangrijkste dingen hebben laten wegglijden, liggen los in haar schoot. Vóór ze naast moeder gaat zitten, neemt ze zacht de tas op en houdt die op haar knieën, stevig in de handen geklemd. Die tas kunnen ze niet missen, als ze naar Polen gaan. Ze wil naar Polen.
Maar de zesde dag heeft het rusteloos drijven en vragen en werken van vader succes. Ze mogen naar huis terug.
Het huis is leeggeroofd. Al wat een beetje waarde had, is weg; te eten is er niet. Maar de bedden staan er nog, zoals toen ze er verschrikt zijn uitgekropen.
Dit zal haar gevangenis zijn, angstiger bewaakt dan tevoren.
43