zou er zijn best voor hebben moeten doen, en dat hoeft hij nu niet.
Ze ligt in een heel groot huis. Alle mensen in dat huis kunnen iets niet bewegen of zijn stuk. Daarvoor zijn ze juist in dat huis. Als hij naar omaatje’s kamer gaat, ontmoet hij allemaal van die mensen. Dan kijkt hij de andere kant op, maar hij zegt ze toch goeiendag, omdat ze best aardig kunnen zijn en omdat ze toch niet expres zo zijn, - zo griezelig om naar te kijken. Hij is toch maar blij, als hij dan bij omaatje komt en ziet, dat ze zo héél en wit en schoon in haar bed ligt en dat ze haar dunne handje naar hem uitsteekt en met haar kleine, witte gezichtje naar hem lacht. Het is alles wit en glad en fijn aan haar. Hij zou haar hebben willen aaien, als zijn handen niet zo sterk waren en dikwijls ook zo zwart. Bij haar heeft hij altijd het gevoel, dat hij net één keer te weinig zijn handen heeft gewassen.
Haar stem is net zo dun als haar handen. Ze vraagt hem dingen, die een ander groot mens hem niet zou mogen vragen, want dan zou hij bokkig „ja” en „nee” zeggen en bij zichzelf denken: „Je vraagt het maar, omdat je niet weet, wat je anders met me moet praten, maar het kan je geen steek schelen.” Van omaatje weet hij, dat het haar een heleboel kan schelen, - dat is net het verschil. Daarom legt hij haar alles uit, met een veel zachtere stem dan buiten deze kamer. Dan kijkt ze hem aan met haar lieve ogen, - het enige aan haar, dat niet wit is - en knikt als ze het begrijpt. Ze knikt eerlijk niet, vóórdat ze het begrepen heeft, -dat weet hij zeker. Daarom vertelt hij haar zo graag, al gaat het over dingen, die eigenlijk voor jongens bestemd zijn en niet voor witte, porseleinen omaatjes.
Dan, op een maandagmorgen, komt hij op weg naar school langs het plein, waar omaatje’s grote huis staat, en wordt tegengehouden; hij mag er niet langs. Hij vindt het heel gewoon; er mag zoveel niet. Voor zoiets hindert het niet, als je te laat op school komt; je maakt een omweg, omdat het niet anders kan, en je holt niet, want het mag allemaal van meneer.
Maar dan ziet hij grote wagens vóór omaatje’s gebouw staan, en ineens weet hij, dat er iets heel ergs gebeurt. Hij loopt een paar stappen naar voren, maar hij wordt teruggeduwd. Niemand
22