conversatie lijdt er even onder, maar bloeit weer op, als de kopjes leeg en de vingers kleverig zijn.
„Hoe gaat het met uw man?” informeert de gastvrouw. „Och, hoe zal het ons gaan,” herinnert zich de gast.
„Nee, je man zat in Polen.”
„Mijn man zit in Polen.”
De grootste schudt meewarig het hoofd.
„Is hij al lang weg?”
„O ja, al lang.”
„Hebt u wat van hem gehoord?”
De kleinste aarzelt.
„Ja, ik heb wat van hem gehoord.”
„Och nee, je had natuurlijk niets van hem gehoord.”
„Ik heb niets van hem gehoord,” geeft ze toe.
„Tt-tt,” schuddebolt de gastvrouw. „En hoe gaat het met uw kinderen?”
De kleinste moet er even over nadenken. Dan juicht ze triomfantelijk:
„Mijn kinderen zijn gesperrt!”
Ze spelen serviesje, zoals kleine meisjes in moeders tijd en in grootmoeders tijd ook al serviesje hebben gespeeld.
Kleinzoon
Omaatje is van porselein gemaakt. Haar handje durf je haast niet te drukken in je sterke jongenshand, omdat je gewend bent zo hard te knijpen, en omaatje’s handje zou zeker in scherven vallen als je dat deed.
Haar benen kunnen niet bewegen, - o, al jaren niet meer. Hij heeft haar ten minste nooit zien lopen, en hij is toch al elf jaar. Toen hij klein was, heeft hij een paar keer angstig aan moeder gevraagd, of omaatje’s benen wel héél waren, want al wat stuk is, vindt hij zo akelig. Omaatje’s benen zijn heel, - ze kunnen alleen maar niet bewegen. Als ze stuk waren geweest, zou het lang niet zo makkelijk zijn om zo veel van haar te houden als hij nu van haar houdt. Hij zou wel van haar gehouden hebben, - alleen: hij
21