huis, gauw, want in een kleuterzaal horen wel zieke, maar geen stervende kinderen.
Kom toch, klein meisje zonder naam, - lach nog even tegen me, vóór je weggaat! Kun je dat niet, met die schaduwen op je gezichtje? Kijk me nog even aan, - toe dan! Kun je dat niet, met die ogen, die geen houvast meer hebben? Weet je dan niets meer? Weet je niet meer, hoe je nog geen week geleden met je hoofdje de maat hebt gewiegd, toen ik een andere baby in slaap zong? Weet je niet meer van alle avonden, dat ik je heb toegedekt, - gisteravond nog?
Nu weet ik, dat je aan een gebroken hart sterven kunt, ook als je pas een jaar bent. Je krijgt onschuldig een kinderziekte en je legt je neer en wilt niet meer leven. Dan komt de dood met zachte handen en legt schaduwen op je gezicht en dekt je toe.
„Slaap lekker, klein meisje zonder naam!”
Als je straks wakker wordt, aan de overkant, zeg dan, dat je geen naam hebt en laat je gebroken hartje zien. Dan geven ze je een naam, voor altijd, en een nieuw, gelukkig hartje. Het gebroken hartje wordt bewaard; dat blijft, - blijft, - samen met alle andere gebroken kinderhartjes, - tot het einde der dagen.
Boeman
Ze komen terug van de moeders in het ziekenhuis; daar hebben ze drie kwartier mogen zijn, mogen rondkrabbelen op een voeteneind of héél stil zitten en er niet af vallen, als het een bovenbed is; daar zijn ze volgestopt met lekkers uit de pakjes, die de moeders hebben gekregen of met melk, die de moeders stilletjes hebben bewaard van wat ze moesten drinken om beter te worden. Ze zullen vannacht wel nat zijn, de kleintjes, door alle wederwaardigheden en alle heerlijkheden, - maar wat hindert dat? Après nous le déluge!
Nu komt er nog de glorierijke terugtocht: aan de hand van een groot mens lopen, op niet al te vlugge beentjes, tussen de huisjesbarakken door, waar ramen zijn met echte gordijnen, waar voortuintjes zijn met echte bloemen. Dat is een wereld, die ze alleen
129