En iedere avond lacht hij gelukkig om het woord „altijd”.
„Slaap lekker, jongen!”
Hoelang zal „altijd” duren?
Maar bij dit nieuwe kindje kom je niet klaar met toedekken alleen. Je kunt toegedekt worden, als er toch al een beetje rust in je was, of ten minste het verlangen naar rust. Hoe kun je nu rusten, als je gezichtje nat is van tranen en je lijfje verscheurd wordt van snikken!
Ze roept om haar grote zusje. Maar die mag niet altijd bij haar zijn; die moet een meisje worden tussen andere meisjes en mag geen afgesloofd moedertje blijven.
Moeder is er niet meer. Toen bijna een jaar geleden dat andere kindje werd geboren, dat niet leven wou en dadelijk weer wegging, toen is moeder zachtjes met hem meegegaan. Dat gebeurt wel vaker, dat moeders meegaan met kinderen, die niet willen leven, maar deze moeder kon werkelijk niet gemist worden. En als nu het grote zusje ook niet meer aldoor bij haar mag zijn zoals tot nu toe, - hoe kan ze dan met snikken ophouden en zich laten toedekken?
Daar helpt geen toedekken meer aan; daar komt een schoot aan te pas.
Maar op de schoot blijft ze snikken en om haar zusje roepen. Ze kan zich niet overgeven aan de warmte van de schoot, kan zich niet voegen naar de armen, die haar omhullen. Alleen het stemmetje wordt zwakker en het kopje knikt naar opzij.
Tot opeens de slaap haar ogen dichtstrijkt. Ze tilt de oogleden nog even op, zwaar en moeilijk, legt gelaten haar hoofdje tegen dat zachte, dat koesterende, dat ze eerst van zich had geduwd, en mompelt, halfslapend, een lang vergeten woord: „Mama.”
Ze wordt naar haar bedje gedragen en toegedekt.
„Slaap lekker.”
Ze hoort het niet.
Maar het meisje, dat geen naatn heeft, omdat ze haar zonder kaartje of zonder iets van haarzelf hebben gevonden, - dat kan vanavond niet hier worden toegedekt. Dat moet naar het zieken
128