deur had, die je niet zag. Ze denkt wel eens, dat ze zich maar liever niet had moeten verstoppen, dan waren ze allemaal samen gegaan. Nu heeft ze nog een paar maanden bij andere mensen gewoond en nu gaat ze alleen.
Ze is niet bang. Nergens voor. Maar als maandagmiddag de trein het kamp binnen rijdt, de lange sliert beestenwagens, vies en verveloos, en er blijft staan, langs de hele lengte van de hoofdweg, - en als ze de schoonmakers bezig ziet met het schrobben van de binnenkant, het neerzetten van lege tonnetjes en van kleine vaatjes water, één in elke wagon, - als ze de papieren matrassen ziet binnenladen in de paar beestenwagens, die voor de zieke mensen bestemd zijn, - dan voelt ze zich wel een klein meisje worden. Geen veertien jaar.
Na de werkuren lopen de mensen heen en weer langs de hoofdweg en kijken de wagens aan. Als kennissen elkaar ontmoeten, kijken ze elkaar zwijgend aan en schudden het hoofd. Er wordt niet veel gezegd. Wat zouden ze ook zeggen? Di.e hier al langer zijn, kennen het van iedere maandagmiddag, - die hier deze week zijn gekomen, zijn te veel geschrokken om het in woorden te kunnen vatten, - die zeker weten, dat ze morgen mee moeten, zijn in de barak om te pakken of proberen nog een keer bij de administratiebarakken, of er iets aan te doen is.
Zij probeert niet; andere mensen hebben het voor haar gedaan, maar er is niets aan te doen. Nu zal ze tenminste niet schrikken, als haar naam wordt opgenoemd. Het is beter, te weten dat er niets aan te doen is dan nog te hopen.
De moeders van kleine kinderen hebben veel te pakken; zij niets. Ze gaat maar vroeg naar bed, want ze heeft gehoord, dat je om drie uur wakker wordt gemaakt om naar het oplezen van de lijst te luisteren. Ze zal wel kunnen slapen, omdat ze toch zeker weet, dat er niets aan te doen is. Midden tussen het gewoel en het geroezemoes en het heen-en-weer-geloop valt ze dadelijk in slaap.
Het moet zeker drie uur zijn, want de vrouw naast haar maakt haar wakker en zegt, dat ze moet luisteren. Ze begrijpt het niet dadelijk, maar dan hoort ze de ontzettende stilte in de barak en dan weet ze het weer.
Ieder moet „ja” roepen, als haar naam wordt opgelezen: ach
117