te komen. Maar omdat het nieuw is, zullen ze allemaal naar eikaars jurkje of manteltje kijken als ze bij school komen, en misschien hebben sommige andere moeders of alle andere moeders vergeten, een ster op het schoolschort te naaien, en dan is zij de enige in de klas, die rechtop en netjes in de bank zit met een ster op haar schort.
En Jukie? Zal Jukie’s moeder aan de ster gedacht hebben? Ze zal morgen Jukie nog vroeger afhalen dan anders, en als ze zonder ster uit haar huis komt, zal ze Jukie geschrokken aankijken, met haar hand voor haar mond, en zeggen: „Ai, je hebt geeneens een ster op! Dat mag niet eens!” En dan zal Jukie gauw naar binnen gaan om een ster aan haar moeder te vragen, en misschien komen ze dan wel te laat op school, maar dan krijgen ze geen straf, want die ster, die moest, hè?
Ze is stralend en hoopvol de deur uitgegaan. Ze heeft moeder bijna in de overtuiging achtergelaten, dat het werkelijk een feest is. Moeder heeft haar nagekeken, hoe ze over de weg danste. Toen moeder naar binnen ging, had ze een klein en heel ootmoedig gebed in haar hart: of het alsjeblieft een feest mocht blijven, - of ze zo mocht blijven dansen met de ster op haar manteltje.
En nu komt ze thuis uit school: de voetjes dansend, de ogen blij, maar de mond in een verplicht-ernstige plooi.
„Is ’t leuk geweest?” vraagt moeder. Dagelijkse vraag.
„O, reuze leuk!” Dagelijks antwoord.
En dan, rad achter elkaar, de ernstige plooi bij ongeluk verliezend in haar haast om alles te vertellen:
,,’t Was zo enig met de ster. En alle mensen zeien me goeien-dag. En Jukie haar moeder had er ook aan gedacht, en bijna alle moeders, maar een paar die hadden het vergeten, en dat mag niet eens! Hè moeder, mag dat nou wel, zonder ster?”
Ze wacht niet eens het antwoord af, maar herinnert zich plotseling de ernstige plooi. Haar mondje trekt klein samen en zelfs haar ogen worden met een droevig waasje overtrokken.
„Maar ’t is niet helemaal leuk, dat van die ster. Het is ook héél érg. Hè moeder?”
„Waarom?” vraagt moeder geïnteresseerd.
Ze zucht.
12