en zien niet het leed, dat gekaatst wordt van boven naar beneden, van beneden naar boven.
„Tralalalalalala,
Tralalalalalala,
Ziezo, nu is het alweer uit. .
Maar er komen geen anderen weer. Want de vaders en moeders, de grote broérs en zusters zijn weggehaald, en daarvoor komen geen anderen weer.
De ogen van die gekozen willen worden stralen de kiezers tegemoet, en de zomeravondlucht in de smalle straat is vol van kinderzang.
Feestkind
Het leven is een feest en iedere dag brengt nieuwe, opwindende avonturen. Zó heeft haar zesjarige ervaring het haar geleerd; geen zorgelijke grote-mensengezichten, geen gedempte, vroegouwelijke kinderpraat kunnen haar dat af nemen. Wie haar aankijkt, kijkt vriendelijk, - dus is ieder er op uit, haar feest te verhogen. De dingen, die gebeuren, zijn vrolijke afwisselingen op het gewone programma, - dus de dingen gebeuren om haar feest te verhogen. Het klopt immers allemaal?
En nu is er zo iets geweldigs en nieuws bij gekomen: een ster op haar manteltje, een ster op haar vestje, een ster op haar zomerjurkje, een ster op haar schoolschort zelfs! Nooit tevoren heeft ze zoiets gehad en het kleine zusje heeft het zelfs nu nog niet, omdat het geen zes jaar is. Maar zij, - zoals vader het op zijn jas heeft en moeder op haar jurk en haar mantel, zo heeft zij het ook: een oranje ster met „Jood” er op. Daar mag ze morgen mee over straat en naar school. Iedereen zal naar haar kijken en weten, dat ze zes jaar is en Jood. Iedereen zal tegen haar knikken en knipogen, nog meer dan anders, en ze zal een geheimpje hebben met iedereen: dat ze zes jaar is en Jood.
Jammer dat alle andere kinderen op de grote school al zes jaar zijn. Nu is het lang zo bijzonder niet om met een ster op school
11