te denken schoof ze de papieren bij elkaar, sloot ze weg.
„Straks gaan we samen slapen,” knikte ze tegen Mientje. „Als de kinderen naar school zijn.”
Er kwam beweging in huis. Car haastte zich naar de meisjes, omdat ze haar bed onbeslapen wist, en ze misschien zouden schrikken.
„Moeder, wat is uw bed netjes!” begroette haar Atie.
„Ja, hè? Kleed je je gauw aan? Dora komt je wel helpen. Want Mientje komt een poosje in je bed slapen.”
„Mientje? En het is nog geen avond?”
„Mientje is moe, en nu komt ze uitrusten.” „Heeft ze thuis dan geen bed?” informeerde Atie meewarig.
„Ze vindt het hier gezelliger.”
Bij de jongens vertelde ze, wat er was met Mientje, en of ze vlug en stil wilden zijn, omdat Mientje erg verdrietig was. Siem knikte wijs en begrijpend, maar Joop vroeg dringend en haastig:
„Is tante Til dan dood? U toch niet, hè?”
„Hou je toch stil, jó,” ergerde Siem zich, maar Car zei: „Nee, ik niet.”
„U gaat toch ook niet dood?”
Car schrok van de gelijkenis met Mientje’s angst van jaren. Zó mochten haar kinderen niet worden. Zi) niet, — zij zou ontbeerlijk zijn...
Ze trok aan de teen van Joop’s kous, die hij binnenste-buiten had aangedaan, en zei luchtig:
92