Ze konden stilzitten. Dodelijk nieuwsgierig naar dat grappige meneertje, nestelden ze zich in hun kleine stoeltjes, in het hoekje van de kamer.
„Meneer Steuve zei, dat u wel zo vriendelijk wou zijn... Het is erg onduidelijk geschreven, ziet u?”
Car sloot hem al bij voorbaat in haar hart om dat schuldige kijken bij de biecht van zijn onduidelijke schrift.
„Mag ik het even zien?”
Hij legde de grote portefeuille op tafel, die hij onder zijn arm had gehouden.
Het was onduidelijk. Toch geloofde Car, dat ze het zou kunnen lezen. Het was voor piano geschreven. Als ze maar eerst iets er van gehoord had, dan zou het allemaal wel meevallen.
„Het is veel,” zuchtte ze, toch even kleinmoedig om het vele werk.
„Ja mevrouw. Van jaren.”
Ze keek hem eerbiedig aan. Van jaren was dit. En zij kreeg het in haar handen.
„Mag ik... Als ik er iets uit zou mogen horen, zou het veel makkelijker voor me zijn.”
Hij keek zoekend door de kamer, en liet toen zijn blik gretig rusten op de piano.
„Is hij goed?”
„Ik geloof het wel.”
Hij stond verlegen en onhandig op, verschoof de pianostoel wat, liep naar de tafel terug om een paar bladen uit de portefeuille te zoeken, zette die neer, en ging zitten.
69