Joop, ver van de werkelijkheid, dromend in zijn eigen wereld, en onthutst als het leven hem daaruit wekte; Atie, hunkerend naar liefheid, maar toch heel beslist en doelbewust in haar spel; Ientje, zon-weerkaatsend, omdat ieder haar met tedere gevoelens, waarvan zij de oorzaak niet wist, tegemoet trad.
Ze waren er aan gewend, de kinderen, dat er na schooltijd uren waren, waarop ze niet tot hun beschikking stond: de uren van de piano-lessen. Diep-in verheugde ze zich op die lessen, omdat ze een punt vormden in de week, — iets, dat de éne dag van de andere onderscheidde. En het heerlijke gevoel van geld-verdienen, waardoor dit kon en dat, wat anders niet gekund had. De trots, als de jongens in een nieuw jekkertje de deur uit gingen, dat ze had kunnen kopen door de piano-lessen, of als zijzelf voor de spiegel stond in een nieuwe, zelfverdiende jurk!
De schaduw was Marietje. Ze was een goed kind, Marietje, en een zieltje zonder zorgen. Maar het was een vergissing, dat ze piano-les moest hebben. Car had haar moeder al een jaar geleden, — en Marietje was sinds veertien maanden haar leerling,— op die vergissing attent gemaakt, maar Marietjes moeder was een voortvarende vrouw, die van de stelling uitging: wat je wilt leren, kun je ook leren. Het hielp dus allemaal niets, of Car ook bezwoer, dat ze haar geld op nutteloze wijze verdiende: Marietje kwam, en blééf komen. Ze had in de loop van die veertien
54