HOOFDSTUK X
Toen Lydia ging trouwen, Lydia, de stralende, liet Car haar kinderen in de steek en reisde naar huis.
Naar huis. Ze wou deze dagen het meisje zijn, dat vader s en moeders huis als thuis beschouwde. Ze wou in moeder de moeder zien, waar het veilig was te zijn. Klein en gehoorzaam wou ze thuis komen, niet de uitgegroeide, volwassen vrouw, die ze geworden was. Zonder opstandigheid in haar hart, — zonder eigen zorgen, zonder eigen vèr wegvliegende gedachten. Niet de moeder van haar kinderen wou ze zijn, maar het kind van vader en moeder, en het oudere zusje van Lydia.
Lydia’s gezicht was één blijde bewogenheid, toen ze Car zag. Car kuste haar, en die hele vooravond van Lydia’s bruiloft dwaalden Car’s ogen telkens naar die slanke, ranke bruid, die haar zusje was.
„Zijn je kinderen goed verzorgd in je afwezigheid?” vroeg moeder.
O ja, ze waren goed verzorgd. Tine kwam na kantoortijd, en bleef bij ze eten en slapen. De kinderen hielden van Tine, — moeder wist immers wel, dat meisje, dat ze piano-les had gegeven?
„Zo’n heel jong meisje?”
Och welnee, — Tine was immers net zo oud als
117