niet bij hem zoeken; misschien daarom juist, dat ze zich van hem afsloot. Maar ze moest het ook niet te veel in Car’s huis zoeken. Meisjes, kinderen, kinder-geharrewar en kinder-onrecht, kinder-praatjes en kinder-liefheid, dat moest ze om zich heen hebben. Ze vluchtte er voor, omdat ze altijd naar Tine’s brede schoot had kunnen vluchten.
„Jij schiet niet te kort. Ach God, jij geeft misschien méér, dan een vader geven kan. Misschien te veel.”
Hij schudde langzaam het hoofd. Doordat ze breide, zag ze niet, hoe hij naar zijn schoenen keek en met zijn vingers speelde, toen hij gedempt verder ging:
„Ik schiet te kort. Het is erg vriendelijk van je om te zeggen van niet. Ik zal altijd te kort blijven schieten, — omdat ik maar een man ben. Het gaat niet. Het gaat niet. Car, — als jij haar moeder zoudt willen zijn, — en ik een vader mocht zijn voor jouw kinderen...”
Het kwam zó zonder overgang, dat Car het pas begreep, toen hij haastig vroeg:
„Wil je dat? Car, wil je dat?”
Haar handen, opeens verstijfd, lagen werkloos. Ze keek op, en zag zijn goedige, droevige ogen.
„Dit is vragen, of ik met hem wil trouwen!” dacht ze ontzet.
En meteen daarop wist ze:
Verder dan zó mocht het niet uitgesproken worden. Ze moest hem niet hoeven te bezeren met haar
De weg alleen 8
113