genegenheid. Ze wou wel, dat Ab haar net 20 kon nakijken, maar er was immers niemand die 2ag, hoeveel er aan waarden in Tine onaangeraakt en bewaard was gebleven.
Car nam haar breiwerk, — een badpak voor Siem. Dat deed 2e altijd, als Ab er was. Ze voelde, dat luisteren het enige was, wat hij nodig had, en met be2ige handen en op het werk gerichte ogen kon 2e het beste luisteren.
„Wat is Mientje lang niet hier geweest.”
Het woord „Mientje” maakte het makkelijk voor hem om te beginnen. Dat wist 2e.
Mientje was teruggetrokken. Ze gaf zich niet, — aan haar eigen vader niet. De juffrouw had geen last met haar, — dat niet, — maar de juffrouw was al tevreden, als Mientje’s kleren en eten goed ver2orgd waren, als Mientje er netjes uitzag en verzadigd van tafel ging.
„En dat is toch niet, wat ze nodig heeft, Car!” „Wat ze nodig heeft, — dat ben jij niet, want jij bent een volwassene. Dat zijn vriendinnetjes uit haar klas.”
„Als ze zich maar aansloot. Maar ze gaat van school naar huis, — en thuis is niemand. Ik heb toch ook mijn werk. God, Car, ik voel me zo te kort schieten tegover het kind.”
Car schudde langzaam het hoofd over haar breiwerk. Ze wist, dat het niet goed was zo. Ab was een stuk ouder dan zij, — maar o, wat voelde ze 2ich wij2er. Het was niet goed. Mientje moest het
112