Tine zuchtte verlicht.
„Ik vond het moeilijk om je te zeggen,” bekende ze. „Vooral omdat je al meer dan een half jaar niets te copiëren hebt gehad.”
„Komt allemaal wel terecht. — We hebben er allebei een boel aan gehad, hè? Aan deze lessen.” Tine’s ogen kregen glans.
„Alles. Je weet niet, wat jouw huiskamer voor mij geweest is.”
„Geweest is? Dat blijft ie toch voor je?”
„Ja,” knikte Tine. „Het maakt geen verschil, hè?” Haar smal, weggetrokken gezichtje kreeg leven en kleur. Ze was bijna mooi.
Er werd gebeld, en Car ging de kamer uit, naar de deur.
Het was Ab. Hij kwam vaker ’s avonds, — meestal als hij twijfelde, of hij het goed deed met Mien-tje, — of de juffrouw hartelijk genoeg voor haar was, — of hij Til genoeg verving voor het kind.
Toen ze de kamer binnenkwamen, stond Tine op. Ze was vaker al hier geweest, als Ab kwam. Ze wist, dat hij kwam om raad.
„Ik ga weg, hoor.”
„Blijf nog.”
Bij het zien van Tine’s nog verlevendigd gezichtje was een ogenblik een gedachte door haar heen geflitst.
„Maar de mannen zien het niet in haar, — de stommelingen,” dacht ze er dadelijk achterna. Tine bleef niet. Car keek haar na met ogen van
111