STILLE UREN. 65
Geleidelijk, onder de grijze mompeling van klanken die hij zich willoos voelde klagen voor zich heen, vertelde hij zijn vroegere avonden, de groote vreugding van zijn loopen met héir, hun langzaam teruggaan naar huis door de leeg-stille straten van de nachtstad, alleen, innig samenstappend in de wijde eenzaamheid van het heenzijn der menschen, een teer-zangende droomgang buiten de woeling van het leven, waaronder het berouw-smartend verlangen klaagde dat dit uur zou blijven tot het einde, zonder terughelderende witheid van den dag, zonder weerkeeren van alles wat ruw scherpte in de helhoekende duidelijkheid van het daglicht.
Hij had zijn vriendinnetje thuisgebracht. Ze was van hem weggegaan in de heldere lichting van haar huis, zacht even haar hand drukkend in de zijne en had hem alleen gelaten in de leege duisterheid.
Langzaam, moê-stappend ging hij door de stille stad. Wijd, zacht-helder stond de glas-koele nacht, hoog-donzend naar den hemel, waar de dik-donkere wolkbrokken dekten in langzaam-stage drijving, voortzwijgend op ruim-loome windzuchten tot een
5