56
volgende dagen door het huis, voorbeeldend voor haar denken de kleuren-doezeling van die uren, troostend tegen het snerpen van haar tante den hoogdragenden trots dat zij mêedroeg in haar binnenste wat niemand wist.
Meer en meer begon ze te bukken onder de banale burgerlijkheid van de menschen om haar heen, ’t meest voelend de hating waarmêe ze tegen haar tante leefde, denkend aan haar vader met onverklarende liefde.
Al lang had ’t mensch haar voelen gezegd over haar omgang met dien anderen, plattend een kil-brekend oordeel over haar vriendschap met een man, priemend spot-prikkende woorden over zijn doen, tergend een telkens wêerbeginnend teemen over ’t zelfde gesprek. Eerst had Martha gezwegen, treiterlachend de ingehouden woede van haar vijand, maar ze tvas uitgebroken na korten tijd in een wild-slaand zeggen van haar voelen, kort-striemend haar ingekropten haat tegen het bleek-starend gezicht van haar tante, luchtend met stijf-drukkenden onwil wat pijnwoelde in haar borst.
Na dien dag was ’t geworden alsof een walmende drukking geveegd had door het huis, stikkend in de huiskamer waar hun stemmen zweepten over het stil-verdrietige hoofd van haar vader, uitknappend bij dag als ze alleen waren met elkaar, wijdscheurend in zenuwend schreeuwen, opvlam-