was toch iets dikker geworden, maar had nog steeds een smal, scherp gezicht, een grote neus, een spitse kin. Als een bontje lag zijn grijzend haar om zijn schedel die al begon te kalen.
'Ga toch zitten/ herhaalde hij, terwijl hij achter zijn bureau plaatsnam. Hij keek me aandachtig aan. Zijn ogen waren vochtig, en ik kon hun kleur niet thuisbrengen.
'Ik heb je brief gelezen. Daar spreken we straks wel over. Hoe is het met Bea?' vroeg hij.
'Fijn/ antwoordde ik.
'Daar heb je een goed wijf aan.'
Ik bromde iets in mijn keel.
'Veel te goed voor jou/ voegde hij er spottend aan toe, maar haastig verklaarde hij: 'Dat is natuurlijk gekheid. Daar kun je toch wel tegen? Jij kon er ook mee terecht, om anderen in de maling te nemen. Die mensen zijn zelf soms erg onverdraagzaam.'
Terwijl hij het zei kreeg hij een kleur.
Ik haalde mijn schouders op.
'Hoe hebben we elkaar eigenlijk leren kennen? Was het in de ajc, of in de vakbondsjeugd? Weet je dat ik uit de ajc ben geroyeerd? We waren met een groepje mensen tegen het crisiscomité, en hadden er een liedje op gemaakt. Dat mocht niet. Wat waren we toen revolutionair. Denk jij er nog zo over?'
Zijn vraag overrompelde me. Ik had helemaal niet over politiek willen spreken. Bea had me nog op het hart gedrukt geen domme streek uit te halen: 'Je zoekt werk, en je neemt je handen mee. Je ver-
55