niet lek,' zei ik aarzelend, maar Mark antwoordde dat ik de binnenband maar eens langs mijn bovenlip moest trekken. Plotseling blies heel zachtjes koude lucht tussen mijn lippen en ontdekte ik het lek. Stom dat we geen schuurpapier hadden meegenomen. Met het kleine mesje van mijn zakmes krabde ik heel voorzichtig de plek ruw, waarna ik de tube solutie opendraaide. Ik kneep erin, nog eens. De inhoud was verdroogd en zo taai als een spons.
'Klootzak,' zei Mark alleen.
Moedeloos bevestigde ik de band weer om het wiel, bond de fietstassen op, en opperde: 'Misschien is er in Lent een fietsenmaker.'
Het was al nacht toen we een politieagent naar de Smitstraat vroegen, aan de lage kant van de Waal. We sjokten uitgeput naar het adres van oom en tante, terwijl mijn achterband met iedere stap meeslingerde.
In de verlaten straat zochten wij naar nummer negen. Boven brandde geen licht. Pas toen we aanhielden met bellen, werd er een lamp aangestoken, een raam opengeschoven. Oom had een slaapmuts op.
'Wij zijn het!' riep ik op kwasi-opgewekte toon. 'We hadden een lekke band.'
'Kwajongens dat jullie zijn om ons zo laat wakker te maken. Morgen is het weer vroeg dag.'
Eerst dacht ik dat hij het niet meende, maar zijn stem klonk heel kwaad, en driftig zei hij: 'Gauw naar bed jullie, daarginds is de slaapkamer.'
Terwijl ik nog doodop van het sjouwen, mijn harte-klop in mijn oren voelde, luisterde ik naar het ademhalen van Mark, het verre stampen van een pomp, die automatisch water opwekte van diep onder de grond. Voor de ijsfabriek van oom Herman. Eigenlijk was hij uitvinder, had vader verteld. Zelfs het moffelen van fietsen
47