ik reeds acht maanden in Latijns-Amerika ben.
Er is goed nieuws uit Santiago, waar mij een betrekking wordt aangeboden als technisch deskundige, en al weet ik het verschil niet tussen een schroef en een bout, in elk geval is het goed voor een verblijfsvergunning, en voor de overkomst van Bep en de kinderen.
Onbekende kameraden zullen mij afhalen van de trein en hebben mijn 'signalement'. Maar als ieder het perron al heeft verlaten sta ik daar nog, en voor geld zou men hier zorgen. Daarginds staan een man en een vrouw. Ze spreken even tegen elkaar, schudden van nee, lopen heen en weer. Vuur aan ze vragen, dat is misschien het beste. 'Maar holan-deses zijn toch blond, en niet zwart?' en dan vertrekken wij met zijn drietjes Santiago in.
Leonardo is fabrikant, en bij hem kom ik te werken. Hij zal het me niet moeilijk maken. Hij heeft kort geleden een longoperatie ondergaan. Voor hij onder narcose werd gebracht heeft hij gezworen, dat hij, als hij het zou overleven, voortaan de revolutie zou dienen. Dat is mijn geluk ook. In afwachting van de komst van Jaime kan ik mij zonder te grote zorgen staande houden, discussieer met de kameraden, die verdeeld zijn over de betekenis van de Socialistische Partij. Er is een opleving in waar te nemen, er is zelfs sprake van een fusie tussen de twee bestaande kleine socialistische partijen. Ook hier weer een proces van politisering, dat zich afspiegelt in de bestaande arbeidersbeweging. Sommige kameraden willen als linkse stroming toetreden tot de Partido Socialista Popular, weer anderen zijn ertegen, onder wie mijn vriend de fabrikant. Zij krijgen ruzie met elkaar in zijn auto, stappen woedend uit terwijl de wild stromende Mapocho hun driftig geschreeuw overdondert. Ik schaam me dat ik blijf zitten, want ik ben het met ze eens. Maar ik ben aan handen en voeten gebonden. Een
98