banieren. Plotseling applaus en hoerageroep van alle kanten: de mijnwerkers zijn in aantocht, van Siglo Veinte en andere genationaliseerde mijnen. Zij lopen gedisciplineerd, hebben helmen op met de mijnlamp in het midden, en om hun schouders slierten banden met dynamiet.
Ten slotte, op de Plaza Murillo, dromt de menigte samen om te luisteren naar de hoogdravende woorden van president Paz Estenssoro, burgerlijk nationalist. Hun eigen leider, Juan Lechm, de voorzitter van de cob, is er niet. Wegens ziekte, luidt de verklaring, 'burracho', dronken zeggen anderen.
'Zie je die kogelgaten in de muur?' vraagt Jaime mij. 'Die herinneren aan de revolutie van 9 april 1952.' Maar als hij mijn enthousiasme ziet, waarschuwt hij: kleinburgerlijke romantici verheerlijken de revolutie. Het is veel moeilijker haar voor te bereiden, en juist daarin bestaat het werk van de proletarische revolutionair. Daarom is er in de beweging een keiharde discipline noodzakelijk. Jonge intellectuelen worden eerst geproletariseerd. Van de universiteit gaan zij rechtstreeks naar een fabriek. Overal gaan zij heen, om mee te werken aan de opbouw van de secciones. Zij moeten er als proletarische monniken leven, geschiedenissen met vrouwen brengen alleen maar problemen. Al die tijd praat Jaime door, en toch moeten er afspraken worden gemaakt. Over enkele dagen vertrekt hij naar zijn land. Het Bureau moet nu vaste vorm gaan aannemen, en waar zal het komen? Waar zullen wij ten slotte samenwerken, na deze vier weken eindelijk bij elkaar te zijn geweest? In Chili zullen we elkaar weer ontmoeten, antwoordt hij, maar ga eerst terug naar Uruguay. Daar krijg je zo spoedig mogelijk bericht.
Veertien dagen later brengt de trein ook mij weer door het Altiplano. Na twee pascontroles en uren reizen, het eerste
94