station. Buiten het perron staan Indianen in een lange rij te wachten op de dagbladen, die uit La Paz komen en nu worden uitgeladen.
Eindelijk nadert de Argentijnse grens. Pascontrole, opnieuw. Een dronken burger bladert in mijn paspoort, neemt het mee, komt na een half uur weer: ik moet de trein verlaten, terug naar La Paz. Er ontbreekt een visum, vertelt de man me met een dikke tong. 'No es posible, senor,' antwoord ik driftig. In La Paz heeft Diego me immers meegenomen naar het politiebureau, voor een stempel om La Paz te kunnen verlaten, naar het ministerie van binnenlandse zaken voor een ander visum, naar dat van buitenlandse zaken voor een uitreisvisum, dan nog een doorreisvisum voor Argentinië, en, niet te vergeten, opnieuw een toeristenvisum voor Uruguay. Daarmee was aan alle formaliteiten voldaan. Diego heeft het met nadruk gevraagd. Ik som alle stempels op, maar nu antwoordt de man geërgerd: 'Wie weet het beter, u of ik? Ik ben de jefe de la policia. U moet nog een stempel "de identificación" hebben.' Kan hij er, als chef van politie, niet voor zorgen dat ik het hier krijg? 'Es una idea,' zegt hij nu vriendelijk en komt naast me zitten: 'Hay que darme una comisión.' Hij wil dus een fooi hebben. 'Cuanto,' vraag ik. 'Cientocincuenta.' 150, dat valt me mee. De Boliviaanse peso is nauwelijks een cent waard. Maar als ik het geld wil geven, schudt hij:'No senor, na-cionales, wij zijn hier dicht bij de Argentijnse grens.' Nacio-nales, dat zijn Argentijnse peso's. Dat kost me 30 gulden, veel meer heb ik niet bij me, maar wat moet ik doen? Ik krijg een hand en het paspoort, zonder extra stempel.
Aan de andere kant van de grens, na vele uren reizen, ligt Tucuman. Daar woont een vroegere partijgenoot, kapitalist nu, en aan hem moet ik geld vragen. Hij kent Perón persoonlijk, die heeft hem zelfs eens gevraagd met hem samen te werken: 'Ik ben nationalist, u marxist, maar allebei willen wij hetzelfde: de nationale onafhankelijkheid.' Ik moet
95