La Paz
Vier lange dagen en nachten duurt de reis, door de oneindige, verlaten pampa eerst, tot ik een gaucho zie rijden, zijn vrouw kruiselings achter hem op het paard. Daar rent een vogel, zo groot bijna als een struisvogel, maar dat kan toch niet? Rosario, Córdoba, de stad van Jaime, steden neergegooid in de macrokosmos van Latijns-Amerika. Na twee dagen, op een klein station zoals je die overal ter wereld vindt, de eerste Indianen. Vrouwen zitten gehurkt bij een mand en verkopen tortilla's aan de treinreizigers, die even hun voeten komen strekken op het stoffige Noordargentijnse perron. Meisjes-of zijn het jonge moeders? - dragen een kind op hun rug mee. Indiaanse arbeiders — of zijn het boeren? — stappen in de trein, soms met een grote revolver aan hun gordel. Er is nu ook een Indiaanse conducteur - een mesties misschien - die me komt waarschuwen: ik moet mijn raampje dicht houden tijdens de nacht. Als ik slaap -een gebaar, twee handen plat schuin onder een wang — kunnen ladrones anders mijn koffer stelen. Wij zijn de pampa al voorbij. De vlakte heeft zijn oneindigheid prijs gegeven voor een landschap van bergen, nog groen en zich koesterend in een heerlijke zon. Maar de locomotief trekt steunend de trein steeds hoger de bergen in. Enorme cactussen, op plaatsen zo grillig als hun eigen vormen; soms lijken zij van de rand van een berg te willen vallen, te aarzelen om op het nippertje hun evenwicht te bewaren door een wan
87