deren te kunnen verrichten. Waar begint het zelfbedrog, door ij delheid en duizend andere oorzaken? Gelukkig zal ik eerstdaags geen tijd meer hebben zo met me zelf bezig te zijn en me oplossen in de taak die mij wacht. En elke dag schrijf ik mijn brief aan Bep en de kinderen, om bij ze te zijn. Aan boord huilen kinderen aan een stuk, geplaagd door de warmte, krijgen een klets van hun moeder op de koop toe.
Weer loop ik vruchteloos te zoeken, nu langs de kade van Rio de Janeiro, naar een vriend. Hij heeft een brief gehad. Aan wachtenden durf ik niets te vragen, het gaat ze niet aan in dit geweldige land met geheime politie en illegaliteit. Maar ik weet zijn adres. Als ik de weg vraag geeft iemand me zowaar Braziliaans geld voor de tram. Door hem kan ik misschien correspondent worden van een krant; bovendien moet ik met hem over geld spreken. Terug aan boord is er een brief van thuis: onze oudste heeft op de Volksmuziekschool een eigen wijsje gemaakt op het gezegde 'ieder huisje heeft zijn kruisje'.
74