pese landen, nadat Truman en Churchill de koude oorlog waren begonnen, voor de Sowjetunie slechts een militaire bescherming blijven als zij niet meer toegankelijk waren voor het imperialisme.
In China verovert de Communistische Partij de macht en verjaagt Tsjang Kai Tsjek van het vasteland. Tegen de wil van Stalin, dat is waar, want hij drong aan op een coalitieregering tussen communisten en nationalisten. Mao Tse Toeng heeft eindelijk gedaan wat le Vieux in de jaren 1925-1927 tijdens de toenmalige burgeroorlog van de communisten verlangde: volledig te breken met de Kwo Min Tang. En opnieuw pijnigt ons de vraag: hoe kan een stalinistische partij de massa's naar de overwinning leiden? Onder de druk van die massa's, door de kortzichtigheid van Tsjang Kai Tsjek, uit zelfbehoud?
In Korea, in tweeën gespleten door Amerika en de Sowjetunie, ontvlamt de strijd tussen Noord en Zuid, tussen revolutie en contra-revolutie, en krijgt de burgeroorlog het karakter van een rechtstreekse oorlog. Amerika komt tussenbeide, stuurt troepen, wordt teruggeslagen en stuurt meer troepen, neemt het risico van de uitbreiding van het conflict tot China, dat op zijn beurt manschappen en wapens stuurt om de Noordelijken te versterken. Het gevaar van een nieuwe wereldoorlog wordt duidelijk, en de Wereldpartij vraagt zich af: hoe is het mogelijk? Steeds zijn wij ervan uitgegaan, dat wereldoorlogen pas werkelijkheid konden worden na grote, historische nederlagen van de arbeidersklasse. Dat was in 1914 zo in Duitsland, toen de sociaal-democratie overliep naar het kamp van de landsverdedigers. Dat was ook zo in 1939, na de overwinning van het nationaal-socialisme in Duitsland, van Franco in Spanje.
Wij moeten ons standpunt herzien, schrijft Martin in stellingen die aan een Derde Wereldcongres zullen worden
5°