politiek der vakbondsleiders, die samenwerking tussen de klassen bevorderen, A.C.), helpt niet de revolutionairen, maar helpt de werkgevers. Want de revolutionairen zijn nog niet in staat de honderdduizenden of miljoenen arbeiders die in de vakbonden zitten, onmiddellijk te organiseren.' In de vakorganisaties moet dus de revolutionaire minderheid actief zijn.
Toen in maart 1974 het tiende congres van de Vierde Internationale in Zweden bijeenkwam, bleken er twee tendensen te bestaan (men zie Le Monde van 23 maart 1974) en grote meningsverschillen over de situatie in Latijns-A-merika en de betekenis van de Chinese culturele revolutie. De minderheid meende dat de zwakheid van de Vierde Internationale nog zo groot was, dat men zich moest concentreren op propaganda en het vormen van het kader, met afwijzing van gewelddadige acties en guerrilla's van kleine minderheden. (De Argentijnse erp had trouwens de Vierde Internationale al verlaten.) De meerderheid meende dat de periode der blote propaganda voorbij was, maar niet omdat de sociale revolutie zich aankondigde. 'Er verschijnt een nieuwe voorhoede met een massa-karakter die ruimschoots ontsnapt aan de controle van de burokratische leiding der traditionele organisaties.' Het zou er dan om gaan 'de hegemonie te verwerven in de schoot van deze nieuwe voorhoede'. De bolsjewistische idee omtrent een voorhoede, die de massa moet leiden, is hier sterk levend gebleven, met als concessie dat de besluitvorming moet verlopen langs de weg van het 'democratisch centralisme'.
Geworpen in de Derde Wereld
Sal Santen maakte dit jaar 1974 geen deel meer uit van de Vierde Internationale, die hij in september 1967 had verlaten, na een reeks van teleurstellingen en conflicten. In Eu-
25