lisme zouden een basis hebben gelegd voor een wereldrevolutie.
Nu zijn in de Vierde Internationale de discussies niet van de lucht geweest over de vraag, of in de ontwikkelde kapitalistische landen economische crises de doodsteek zouden geven aan het kapitalisme, of dat men de meeste verwachtingen moest koesteren van omwentelingen in de Derde Wereld. Over het probleem, of een nieuwe wereldoorlog al of niet een revolutie zou kunnen bevorderen. Over de mate waarin men moest samenwerken met reformistische organisaties. De discussies leidden tot splitsingen en afscheidingen. Men kon geleidelijk Westeuropese, Noordameri-kaanse en Zuidamerikaanse fracties onderscheiden. De degens werden gekruist over de waarde van guerrillabewegingen als die van de Tupamaros in Uruguay. De Vierde Internationale bestond uit kaders van intellectuelen met zwakke arbeidersbewegingen, soms uit 'generale staven zonder troepen', waar het de ontwikkelde kapitalistische landen aangaat. Een uitzondering vormde daarop Frankrijk in zoverre, dat daar de 'trotskisten' (maar dan weer in twee onderscheiden groepen!) bij de presidentsverkiezingen van mei 1974 bleken te beschikken over bijna drie procent der stemmen. Ze geloofden natuurlijk niet, in staat te zijn tot het veroveren van de economische en politieke macht; maar wel wilden ze elk conflict aanwenden tot het verscherpen van de klassestrijd. Arbeiderscontrole over bedrijven, kazernes en overheidsinstellingen kon daartoe een der middelen zijn. In België steunde Ernest Mandel de linkse oppositie in de vakbonden. En tegen de 'maoïstische' amada (Alle macht aan de arbeiders) zei hij {Nieuwe Linie, 17 april 1974): 'We leven niet in een permanente toestand van revolutie. We leven de meeste tijd onder "normale" kapitalistische verhoudingen. Wie onder "normale" kapitalistische verhoudingen de arbeiders oproept de vakbonden te verlaten (omdat die reformistisch zijn, en wegens de
24