ten tijde van Trotsky als uitgangspunt genomen, dat de Sowjetunie een 'arbeidersstaat' was, die - hoezeer ook mismaakt en ontaard - onvoorwaardelijk verdedigd behoorde te worden tegen het imperialisme. Daartoe konden communisten een eenheidsfront vormen met andere groeperingen, die bereid waren een aanval op de Sowjetunie te helpen verijdelen. Ook waar geen kans bestond op het ontketenen van een sociale revolutie, die de Russische omwenteling uit het slop kon halen en verder moest drijven, zouden alle maatregelen begunstigd behoren te worden, waardoor de bourgeoisie aan invloed zou verliezen. Om de produktie (ook van oorlogsmateriaal) te controleren zouden fabriekscomi-té's in het leven moeten worden geroepen. De vorming van arbeidersmilities kon worden gepropageerd. De nationalisatie van industrieën (ook dus binnen de burgerlijke samenleving) was gewenst, indien een regering geacht kon worden zich te verzetten tegen deelneming aan een oorlog tegen de Sowjetunie.
Ten tweede was daar het thema van de permanente revolutie, hetgeen inhield dat de omwenteling in één land in verschillende in elkaar overlopende fasen moest worden voortgezet, maar vooral dat in één land het socialisme zich nooit volledig kon ontwikkelen (zoals Stalin leerde) zonder dat ze zich buiten de grenzen kon uitbreiden, of door andere socialistische revoluties zou worden gesteund. Daaruit vloeide dan - ten derde - voort dat met name in de afhankelijke gebieden of semi-koloniale landen elke bevrijdingsoorlog moest worden gesteund, ook waar deze werd gevoerd door een volk en niet door een bepaalde klasse. Maar op voorwaarde dat de arbeidersklasse in zulk een strijd de leiding moest trachten te veroveren, en deze niet principieel moest overlaten aan de nationale bourgeoisie. In 1925 begon Trotsky, in zijn algemene aanval op het stalinisme, ook kritiek uit te oefenen op de Russische houding in de Chinese burgeroorlog. Weliswaar hadden de communisten van
22