den, en soms weet ik niet of ik het nu goed of slecht heb gedaan, en als ik er iets van zeg, antwoordt hij dat ik overgevoelig ben, susceptible, dat schreef hij mij ook vaak.
'Wil je vanmiddag de post meenemen? Ik moet je spreken, il y a des choses importantes. Om twaalf uur in het Vondelpark.'
'Les frères hebben een beroep gedaan op onze hulp,' zegt Martin zacht, nadat hij eerst zorgvuldig een hoekplaats heeft uitgezocht waar niemand ons kan beluisteren, en waar je precies kunt zien wie er binnenkomen. 'Of eigenlijk, de marxistische vleugel van het Bevrijdingsfront. Zij vormen er een minderheid, de burgerlijk-nationalistische meerderheid in de leiding schuwt geen middel om ze te liquideren. Onze vriend Ben Ahmed krijgt de meest onmogelijke opdrachten en hij moet ze wel uitvoeren om niet te worden uitgeschakeld. Wij moeten hem koste wat kost helpen. Tu comprends?' Ik knik, en Martin vervolgt: 'Morgenmiddag zul je hem ontmoeten. In elk geval moeten wij helpen. En nog iets: de frères mogen niets weten over tegenstellingen die er bij ons bestaan. Zij zijn door de stalinisten en reformisten in de steek gelaten, en zij zien ons als een vast, aaneengesloten blok.'
Een taxi brengt ons ernaar toe, Ben Ahmed en mij. Ik ken een vakbondsbestuurder in de haven. Maar of hij kan en wil helpen? Ik heb net gedaan alsof we daar zoveel invloed hebben; nu ik tegenover Ben Ahmed zit voel ik me heel wat minder zeker.
'Ze proberen ons van alle kanten kapot te maken,' zegt mijn Algerijnse metgezel, een magere, vriendelijke jongen, misschien eenentwintig jaar oud. 'Wie ons in Frankrijk durft te helpen wordt met de vinger nagewezen.'
'Hoe is de toestand in Algerije zelf?' vraag ik zachtjes.
'Wij zijn helemaal geïsoleerd. De regeringen van Marok
123