in de keuken. Zij spreken snel en ingehouden, in hun moedertaal, die ik niet versta. Het is heel begrijpelijk dat zij geheimen hebben, en ik hoef ook niet alles te weten. In de illegaliteit was het niet anders. Wat je niet wist, wist je niet, en dat was verreweg het beste.
Dan komt Martin binnen, zegt mij gedag, vraagt hoe het in Nederland is, en of thuis alles goed gaat. Intussen dekt hij de tafel, en als Miranda binnenkomt met een bak sla, schenkt Martin ons alle drie een glas wijn in. Zij zijn altijd gastvrij, heel wat anders dan de meeste Parijzenaars. Weer praten ze samen, onverstaanbaar voor mij. Misschien willen ze wel iets vragen. Dat doet Martin meestal pas na een hele tijd, nooit komt hij met de deur in huis vallen. Zoiets krijg je wel door op den duur, en ik wou dat ik zoveel tact had, dan heb je het veel gemakkelijker.
'Ik wou je iets vragen, Sal,' zegt hij nu, en terwijl hij mij aankijkt knijpt hij zijn linkeroog iets toe. 'Denk jij dat het Wereldsecretariaat zich in Nederland zou kunnen vestigen?'
Even schiet ik in de lach. Elke scheet die je er laat, horen ze aan de overkant, of bij de bovenburen. De bakermat der democratie, het zou wat. Net als Uruguay, daar slaan ze zich ook op hun borst om hun democratische vrijheden, maar als je er wat langer bent geweest zie je er wel doorheen. Nergens hebben buitenlanders zo weinig te vertellen als in Nederland. De regering is altijd wel de loopjongen van een of andere buitenlandse regering. En zelfs als het niet zo is zijn ze bang voor hun neutraliteit. Toen Hitier in 1938 op grote schaal pogroms organiseerde en duizenden Duitse joden naar Nederland wilden vluchten, werden ze aan de grens tegengehouden als ze geen geldige papieren hadden. Moeders gooiden in wanhoop hun kindje over de grens, vertelde een militaire politieman ons tijdens de mobilisatie, en zij moesten die dan teruggooien. Loopjongens. De politie stond mee in de rij om joden van huis te halen. Het is me nogal een lekker stelletje. En dan het Wereldse
116