als rechtvaardige straf van dwaze aanval op de orde. In haar krant bij dienst-jubilea van de politie hun doodsvijanden viert, met foto en huldigende woorden. Haat tegen de Gardisten die beide partijen, de hunne het meest en bijna uitsluitend de hunne, te lijf gaan. Met tegen-geweld, langzaam sterker georganiseerd. Door de ongenoemde rijken betaald. Van de regeering uiterst gewelddadig optreden eischen: gevangenneming bij elk teeken van verzet tegen de geldende zede; opheffing van elke uitings-mogelijkheid. En die beginnen hun openbare bijeenkomsten te saboteeren. Gedreven door een haat, in toegespitste felheid aan de hunne gelijk.
Op weg naar Dina de Rooij zei Piet:
„As ze niet koopt, as ze tenminste dan maar goeie koffie en een boterham geeft. Dan is ’t ook al dik voor mekaar”.
„Ze koopt bonnetjes ook. Ze heb wel”.
„Poen? Arm wijfie”.
„Poen!”
„Oele. Arm wijfie”.
„Ik heb gehoord van niet”.
„As je me nou. Wie maakt je dat wijs”.
„Die spinnekop. Die schrijver van boeken.”
„Van Buren?”
„Hij heb het van die druif, van die broer van Louw de Jongh. Die z’n meid komt bij der overhuis. Die juffrouw. Die verpleegster”.
„Asjemenou. Grooter leugenaar dan die spinnekop bestaat er niet. Een smuigerd hoor.”