dakkertje om mee te spelen, dacht hij. Maar zij doet mij weinig.
,.Ja, ik zeg het u maar ronduit. Mijn man, hij is nog niet bij de hand, hij kan ’s morgens zijn bed niet uit en ’s avonds krijg ik hem er niet in, ’t is een nachtuil, mijn man leest van den morgen tot den avond. En ik hou zoo van een beetje bewegelijk leven, een beetje ambulant leven. Ik ben dol op het tooneel, maar hij wil er niet van hooren. Daarom heb ik wel zin in die boeken van Shakespeare. Kunt u er mij niet wat uit voorlezen?”
,,Gaarne, zéér gaarne,” zeide Hans verheugd. „Heeft u ook een bijzondere voorkeur?”
„Ja ... is Hamlet er bij . . . dan kan ik u zelf de repliek van Ophelia geven.”
Hans trilde toen zij het woord Ophelia uitsprak. „Ik ken Hamlet van buiten.”
„Heerlijk ... ik houd zooveel van die rol van Ophelia. Ik zou ze zoo graag gespeeld hebben. Vóór ik aan het tooneel kwam, heb ik les genomen bij Veltman. Dat is een groot acteur en een hoogstaand man. Ze laten hem nu bij van Lier marqués spelen in volksdrama’s voor de diamantslijpers en zoo wordt een groot talent gekist. Maar toen ik les bij hem had. droeg hij voor mij voor uit de groote drama’s van Goethe, Schiller, Hebbel, Hugo en dat was ware, hooge kunst. Hij klaagde toen w;el eens, dat hij door een galerij-publiek vergood werd en dat zij hem vergodend, dooddrukten met echte apenliefde. Heeft u Veltman wel eens zien spelen?”
,,lk ben nog heel weinig naar de comedie geweest.” „Woonde u dan niet hier in Amsterdam?”