56
duur boek gekocht met een lot toe en daar. heit ze een fijne boekenkast op getrokken .... Niet dat ik gebrek an een kast heb, maar al zien ik er misschien niet naar uit, ik laat mij niet besjommele. Nee hoor... dan moet u vroeger opstaan om mijn dat te doen. Je zou zelf het lot kenne houwe ... ik zeg niet dat je het doet, maar de wereld is slecht. Als ik het neem wil ik het niet in die doodsche, zwarte band hebben, ’t Lijkent wel een kerkboek. Ik mot niks van de kerk hebben . . . De pastoors loopen al om mijn huis, sinds mijn man dood is, die was Griffermeerd en ik ben als een Katholiek een geborene, ’t Is ze alleenig om mijn centen te doen, maar daar sulle toch andere d'r pleicier van hebben as die pastoors. Ik noem ze maar allemaal doodvreters, want ’t is een vies praatje, maar waar motten met permissie die menschen d’r leven laten. Het binnen toch ook menschen van vleesch en bloed en zij hebben d’r lusten zoo goed als wij.”
„Dit is geen kerkboek. Integendeel ... de encv-clopaedie heeft de macht der kerk gebroken. . . .”
Zij bladerde weer in ’t boek.
„Is het dan ik zal maar zeggen zoo iets als Maria Monk?”
„Dat ken ik niet.”
„Kent u Maria Monk niet? Dan mot ik u dat toch eens leenen. ... ik heb de echte . . . wacht u dan eens even...”
Zij liep naar den gang en schelde. Het dienstmeisje kwam. „Truitje, ga eens naar mijn slaapkamer en haal van het nachtkassie dat dikke koek, dat ’r op leit. Maar gauw as een meid en breng dan twee bakkies koffie. ..