52
schappen, verzamelde domheid is, dan een brutaal, een zot-brutaal, een onmogelijk brutaal antwoord te geven en daarna het boek te verkoopen .... Hij kon wel dansen op straat.... zou hij niet nu maar dadelijk naar moeder gaan om haar van zijn ontmoeting en zijn succès te verhalen? Of naar den uitgever? Neen — doorzetten vandaag. Willen, willen, willen. Naar een derde adres ....
Hij liep het Leidsche plein over, de Leidsche straat langs tot de Keizersgracht, sloeg rechts af, las op het koperen naambordje den naam: van Boeckhoven. De uitgever had hem gezegd, dat de weduwe van Boeckhoven vroeger de dienstbode van haar man was geweest en door dezen was getrouwd, nadat zij tijdens het leven van zijn eerste vrouw al met hem geleefd had. Nu was de heer van Boeckhoven gestorven en zijn vrouw was erfgename van het groote fortuin en gooide met het geld.
Hans schelde aan, werd door een frisch, mooi, jong dienstmeisje opengedaan, dat hem verlangend in de oogen keek. Zoodra Hans in de gang stond, pakte hij het dienstmeisje beet en kuste het op de wangen, de haren, den mond, knuffelde het, drukte het.
„Pas op, as se komp. Kom ’n Sondag afet.”
Maar Hans drong haar een klein kamertje ter zij in, drukte haar languit op een breede, Oud-Holland-sche bank:
„Jessis, liefe jonge .... het wèf schelt.... het wèf schelt .... je hep me heele mus verfloddert.... Nou, je bin d'r een .... En wa mo 'k er nou s egge----”
Hans hoorde van achter een stem en voor hij das