voortgeholpen, omdat ze tot zeer oude, voorname Nederlandsche families behoorden, waarvan altoos leden als officieren op de vloot hadden gediend. Hij had vriendschap met ze gezocht, ze geholpen aan thema’s en problemen, alleen maar om dicht bij ze te kunnen staan of zitten, om in hun oogen te zien, om in hun sfeer te zijn. Want dat gaf hem rust en verloste hem een beetje van dat altoos drukkende gevoel voor zichzelf een vreemde te zijn.
En nu werd dat gevoel van inwendige verlatenheid hoe langer hoe grooter. Hij zonk in zichzelf weg. Hij ▼oelde zich versmelten. Gisteren, toen hij den Hamlet had gereciteerd, was hij dat gevoel kwijtgeraakt. Zoo-dra hij zich in een der rollen had voelen opgaan, was hij meteen van dat angstige vreemd-zijn-voor-zichzeif verlost geweest. En toen ’s avonds bij dat blonde meisje in het bordeel, toen was hij geheel tot zichzelf gekomen. Tot zichzelf. Hij zag met schrik naar de verbeeldingen, die hij in dat bordeel had gehad. Was hij krankzinnig? Zou hij, die toch bij allen voor intelligent en scherp van verstand doorging, eigenlijk diep-in een krankzinnige zijn?
Of hadden anderen ook diezelfde gevoelens en was dat het menschelijk leven? Hij had zich gisteravond als prins Hamlet gevoeld. Hij was als prins Hamlet langs de straat geloopen. Hij had een doosje ciga-retten gekocht en tegen den sigarenwinkelier achter de toonbank gesproken, zooals Hamlet dat deed tegen Rosencrantz.
Het meisje in de St. Pieterspoort wis voor hen» een Ophelia geweest, Ophelia, die hij als Hamlet, sarde, opwond, weer afstootte, tot verbijstering bracht.