298
beentjes, wie ? .,. Dat ies een ouwe snoeper, hahaha!... En zoo weet iek nog véél meer van iem ! Hahaha !...” — „Zal u Frits om drie uur even naar mijn woonhuis zende ?” — „ Jawol... Gaat u uit de stad ?” — „Ja. Mijn vrouw en ik vieren ’t ouwe jaar in Rotterdam. Zal u goed op Kaatje passen ?” — „Natoerlijk... Ze krijgt pons en heete kastanjes..— „Morge zal ik ü betale.”
— „O das best. lek ben niet om ’t geld verlegen. Mijn vrouw heeft nog geklaagd dat zij een handdoek en een servet miest.”
— „ ... Die zal ’k ’r morge wel geve.. . Die heb ik nog in gebruik/’ — „ .. . Goed ... Mot u nog geschore worde ... Ja ? ...” „Ik kom dadelijk.”
Om zes uur zaten wij in den trein. In geen maanden was ik thuis geweest. Moeder had me zóo dringend geschreven en ik voelde dat ik de huisgenooten zóo verwaarloosd had, dat ik op ouwejaarsavond niet weg durfde blijven. Georgine zou een kamer nemen bij eene vroegere vriendin en zoo vróeg als ik maar weg kón van huis, zou 'k bij haar komen om tóch ’n deel van ouwe-jaarsnacht bij haar te zijn. Gearmd gingen we in Rotterdam door de rechte burgermansstraten naar den Diergaardesingel, ^n nauw straatje, dat door ’n stinksloot van de Diergaarde gescheiden is. Juffrouw Cornet was niet thuis, ’n Schelle vrouwsstem riep van boven, dat de juffrouw ouwejaar vierde bij ’n vriendin op ’t Tarwenakker. Waar dat was? De schelle stem drensde den uitleg. We namen de tram, vonden juffrouw Cornet aan ’t opgegeven adres.
„Wel got Georgine, ben jij ’t? Jezis, ben jij ’t? Wel allemachtig, wat doet me dat ’n plezier!”, betoogde ze, buiten adem van ’t trapafloopen. In den schemer der gang zag ’k een kleine, gedrongen, magere vrouw. Georgine vroeg of ze ’n kamer over had. Nou dat was wel lastig. Ze had alles verhuurd. Maar dat was waar, de buikspreker, die bij Pflagin£ optrad, was met den laatsten trein naar Leiden gegaan, waar ’n zuster van ’m woonde. Als Georgine ’t voor lief wou nemen. Natuurlijk schóone lakens ... Nee maar, verbeel je, de vuile lakens van de buikspreker! Georgine gaf haar een fluisterende verklaring van den „meneer” die op ’n kleinen afstand wachtte. Wel Got, hoe onpleizierig om alléén ’n ouwejaarsavond door te brengen. Ze moest mee naar boven. Nee, dat wou Georgine niet. Ach wat! Ze had zich niet te geneere !. .. ’t Was ’t huis van Leentje Staas. Of ze zich Leentje