Kamertjeszonde

Auteur
Herman Heijermans

Geschreven onder pseudoniem
Koos Habbema

Titel
Kamertjeszonde

Jaar
1898

Druk
1899

Overig
2ed

Pagina's
439



106

ook is uitgelaten. Draaf en hol en stoei dat ’r kleur komt op je gezicht, dat de kringen van vermoeienis en nadenken onder je oogen weglachen ! Ligt thuis niet het werk, dat veerkracht noo-dig heeft ? Het leven ! Pak ’t dan an, dol er mee, neem ’t in je armen, wees krankzinnig, trap in de riolen, verknuffel je in de zon, duikel in ’t gras, hap lucht, lach, schater om de dingen. Wat kan je gebeuren? Niks. Moet je dan zot zitten versuffen? Lach, lach er om! De zon smelt de boter op je broodje. Halia! Het léven! Je jeugd! Je kostlijke jeugd!

Het is vreemd, onzinnig, maar ’t is zoo. — Dat „wTat ben jij toch ’n ^rare — Alf — Alf — Alf” —, losjesweg door haar gezegd én de zonnelichtheid op m’n bord, jagen ’n tintelenden lust om te leven van mijn hart naar mijn hoofd, bonzen in ééns ’n jeugdige lichtheid op, alsof iets vroolijks gebeurd is. Ik herhaal *n paar maal.... rare .... rare .... hap in ’t broodje, zet ’t in de gulle, lichtende witheid van ’t bord, ben blij om m’n blijdschap, zenuwachtig-blij dat ’t brood me niet smaakt, de thee bitter gelijkt. — Wat ben jij toch ’n rare, ’n rare, ’n rare — Alf. Alf. Alf. Welk een luchtigheid, welk een opluchting, welk ’n wegglijden van ’t drukkend gevoel in m’n hoofd. Ik weet niet dadelijk wat te zeggen. Maar dan vraag ik haar — nee geen sekonde vroeger had ik er aan gedacht:

„Willen we is gaan toeren naar Sclieveningen in ’n open bakkie ?” „Zou ’t niet te koud zijn?”

„Wel nee. Wèlnee.”

„Hoe laat wou je dan naar huis ?”

„Dat zullen we wel zien.”

„Laat je dan eerst scheren.”

Een half uur later nemen we op ’t Buitenhof een open rijtuig. We maken een omweg door de boschjes, praten. Da’s ’t eerste bétere gesprek, ’t éérste rustige, buiten tabakswalm, bulten drank-opwekking. Soms wapperen de blaren tegen de kap van’t rijtuig, zitten we midden in ’t groen, in goudgroen, in zeegroen, in flu-weelen bundels van groen en wéér fel groen en soepel groen. Zij praat, babbelt, lacht, is bij buien kinderlijk natuurlijk, heeft dan niets van de drukke, komediespelende, valsch-doende chanteuse.

„Mooi-hè” — zegt ze. ’t Paard klotst, de blaren wrijven mijne hand langs. De bovenste boomtoppen wiegelen in den wind, de wTielen knoersen over de kiezels.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.