panier ’n eind harder vooruit. De zweep kun je gevoegelijk laten rusten. Daar heeft-ie maling an. Die kent-ie blijkbaar zoo lang en zoo goed dat-ie er geen notitie meer van neemt. Ook hoef je niet mèt bedoeling te sturen. Er is maar één weg en Sorrie houdt precies ’t midden, je kunt er gewoon ’n dutje bij doen.
Als je ’t eerst half uur stuurt, denk je natuurlijk dat je leven er van afhangt, vin-je jezelf ’n Piet. Je wijkt een minuut te vroeg uit voor ’n kinderwagentje en bij elke kromming zit je mathematisch aan de leidsels te peueren. Langzaam zakt dat en vooral als je een paar maal prachtig ‘gekeerd’ hebt, begin je je net zoo op de gemak te voelen als Carré met z’n tien Trakkener hengsten. Zelfs over twee sterke glooiingen van den weg trok Sorrie den wagen met zeker gemak voort. De stalbaas heeft gelijk, ’t beest is niet schoon, maar sterk. Na anderhalf uur zijn we in IJmuiden. Voor het hotel Willem Barentsz stop ik met statie, neem Sorrie bij z’n hoofdstel, héél voorzichtig - eens heeft een paard voor ’n sleeperswagen me willen bijten, toen ik ’m streelen wou; zoo iets blijft je bij - en roep den eigenaar.
‘Kan mijn paard hier even gestald worden?’
'Jawel mijnheer.’
‘Wat kost dat?’
'Vijf en twintig cent.’
Lou en ik helpen den man Sorrie uitspannen.
Lou wriemelt angstig raar. ‘Maak in Godsnaam zooveel gespen niet los,’ roep ik benauwd, ’t Is toch heel gemakkelijk om ’t los te maken, maar strakjes weet je niet hóe de boel weer moet zitten. Zoo. Sorrie wandelt den stal in. Lou en ik achteraan om toe te kijken, dat ons paard goed verzorgd wordt. Nu Sorrie in négligé staat, is hij niet erg appetijtelijk. Overal waar tuig gezeten heeft, zijn kale witte plekken en bij z’n oor is ’n open wond van ’t schrijnen.
Toch begint ons paard met groote opgewektheid van de ruif te vreten. Aan eetlust schijnt ’t hem niet te mankeeren. We bekijken de sluiswerken. Lou en ik, wandelen een klein end naar de vlucht-haven, drinken een glas bier, gaan terug naar de stal. De bediende spant ’t paard voor den wagen, Lou maakt ook ’n paar gespen vast, die hij zeker weet dat zoo gezeten hebben, maar die de knecht weer veranderen moet en we gaan terug. Volgens afspraak stuurt Lou. Ieder de helft van den weg. Het spreekt van zelf dat ik honderd aan
70