LIEFDADIGHEID
Moeder en Sara liepen op en neer voor het gesticht, télkens weer kijkend door de ramen der eetzaal.
‘Of ze ’t hier goed hebbel’ -, zei Sara: °n rijkelui’s-leven...! Kijk me is an.’
°t Lijkt wel een hôtel,’ meende de moeder.
°k Wou dat ik ’r ’n maand mocht logeere,’ knikte Saar: °k heb ’r zoo daadlijk ’n ziektetje voor over.’
‘Bezondig je niet,’ zei moeder.
Voor het hek keken ze aandachtig. De gordijnen hingen half neer voor de opengeslagen ramen. Er stonden twee lange netgedekte tafels met hagelwitte tafelkleeden - een bord voor elk kind - een glas melk voor elk kind - een eierdopje voor elk kind - een ei voor elk kind - stapels gesmeerde boterhammen en krentenbrood op schalen in het midden. Aan het hoofd van de tafels waren armstoelen voor de verpleegsters. De grond was van helder wit hout met glanzend zand bestrooid. En de zon vriendelijk-schijnend door de ramen der achterzijde gaf een fond van jeugdige vroolijkheid aan de zaal, alsof een feestmaal wachtte.
Ze keken nog toen de directrice, een statige dame, haar binnenwenkte. Moeder beminlijk-lachend met véél lievigheid op het gelaat ging het eerst, Saar die de mand droeg, kwam na.
‘Nu wou ik u nog eens laten zien hoe ’t kind is bijgekomen... Kom er even in,’ zei de directrice vriendlijk, haar voorgaand door den langen corridor over den looper van purperen bloemen. In de kleine kamer waar ze geweest waren toen ze Esther brachten, zat het kind met rood-behuilde oogen.
‘Kom, groote meid,’ sprak de directrice met tact: ‘niét meer huilen, hoor! Mag je huilen als moe je komt halen? Je komt toch ’t volgende jaar weer terug niet-waar...? Ga nu eens op de bascule staan... Niet verwegen hoor...? Kijk eens aan...! Wat zegt u er van... Ze is twéé kilo en drie ons aangekomen... Dat is knap niet...?’ “Ja da’s ’n bóél,’ lachte moeder, verlegen.
‘Twee pond en drie ons,’ herhaalde Sara.
‘Twee kilo,’ verbeterde de directrice.
Er kwam een kleine verlegen stilte om ’t afscheid.
Er moest iets gezegd, bedànkt worden, wat moeder verlegener maak
60